Historische verhalen

Men kan zich niet voorstellen hoe wij vroeger moesten leven zonder leidingwater.
Elk huis had vroeger een flinke regenwaterbak naast de woning. In de keuken was de waterpomp daarmee verbonden. Bij een droge zomer moesten wij dan heel zuinig met het water omgaan. De dakgoten waren niet altijd even schoon en velen hadden een filter. Halfweg de filter was een stenen plaat aangebracht met hele kleine gaatjes. Daarboven lag een laagje beenderkool en zo werden de ongerechtigheden opgevangen.
In de meeste koestallen was halfweg een waterpomp. Daar was in de grond een waterwel aangeboord, zodat het grondwater naar boven werd gepompt.
Dit bleef zo, tot de waterleiding werd aangelegd.
 
Elke dag liepen we naar school langs de sleuvengravers. Er werkten ook vier mannen uit Noord Brabant bij de aanleg van de leiding en ze woonden in het achterste gedeelte van het molenhuis en ze kookten zelf hun potje. In het voorste gedeelte woonde ik met mijn ouders en broers. Thans woont daar L. Groenhof. Als er weer een sleuf was gegraven, waren de Oosterlekers Jan Groot en Aart Schouten de buizenleggers.
Aart Schouten woonde met zijn gezin in een woning die naast het huis van Meta Rijnhout en Jan Slachter stond. Deze kleine woning is later gesloopt.
Jan Groot woonde met zijn gezin onder aan de dijk waar de familie Joh. Swier vele jaren heeft gewoond. Één van de vier Brabanders was de loodgieter. Als de buizen waren gelegd, stopte hij vlas in de kraag van de buis en vervolgens brulde hij om lood. Jan Leyen uit het Zuideinde van Wijdenes, waar thans R. Krijgsman woont, was de loodsmelter. Hij moest de vuurketel warm houden om de staven lood te smelten. Na de oproep ging Jan met de lange ijzeren lepel met kokend lood naar de sleuf en reikte deze over aan de Brabander, die het vloeibare lood om de kraag goot.

Nu was er in diezelfde periode Kermis en en bij café De Stofmolen van Huus Groot. Tijdens de kermissen in onze gemeente waren er altijd 2 politiemensen die de orde moesten bewaren. Zij waren gewapend met een sabel op de heup en een gummistok. De Brabanders hadden een keer niet zo'n mooie ontmoeting gehad met een politie uit Westerblokker. Het toeval wilde dat deze politieman met onze plaatselijke politieman de orde moest bewaren op de kermis. De Brabanders begonnen de politiemannen te sarren en er ontstond zo'n vreselijke vechtpartij in het café, als er nog nooit eerder was voorgekomen. De gehele zaal begon te vechten en de politie uit Westerblokker vluchtte naar Zolder, van onze plaatselijke politie werd de sabel gebroken. Het resultaat was één grote ravage van kapotte bierglazen. Het werd later nog een rechtzaak en ik kan mij nog herinneren dat er boven het verslag in de krant stond: Het was de veldwachter die de klappen kreeg.

In 1923 werd de dijk tussen 't Wuiver en Schellinkhout verhoogd. Het was nog het stoomtijdperk.
Daarom trok een stoomlocomotief de kiepwagens met klei vanuit de kleiput bij de Nek, waar wij nu de meeuwenkolonie aan hebben te danken.
Op de dijk stonden rode paaltjes op een afstand van honderd meter. Op genoemde afstand konden de veehouders één of meerdere paaltjes pachten, bestemd voor de hooioogst.
Ook waren er tuinbouwers die alleen in de wintermaanden koeien op de stal hadden. Dat werden opzetters genoemd. In veel oudere huizen zonder stolp vindt men nog de koestal die vroeger voor het vee werd gebruikt en thans weggetimmerd is en waarvoor in de plaats slaapkamers kwamen. De kleine veehouders lieten vaak de dijk maaien. De grotere veehouders hadden geen behoefte aan het dijkhooi, om reden dat zij genoeg grasland hadden.

Mijn grootvader Klaas Ham heeft in de vorige eeuw vele kilometers met de zeis gemaaid en ditzelfde gold in deze eeuw voor Hans Albertsma uit Oosterleek. Hans woonde in één van de huizen onder aan de dijk met zijn gezin. Het was zwaar werk, vanwege de schuinte van de dijk en de houding waarin dus gemaaid moest worden. Hans had een speciale linkerklomp aan zijn voet, om uitglijden te voorkomen. De veehouders moesten later het hooi op de dijk sjouwen wat een heel karwei was. Maar de kleine veehouders verdwenen en er bestond geen belangstelling meer voor het hooi.

Toen de Zuiderzee nog bestond, mocht er geen vee grazen langs de binnenkant van de dijk, want die mocht niet vertrapt worden in verband met eventuele verzwakking en doorbraak bij springvloed en stormen.
Inmiddels was de afsluitdijk voltooid en hield het IJsselmeer vrijwel dezelfde waterstand. Daarom plaatste het Hoogheemraadschap hekwerk langs de dijk en mocht het vee daar grazen.
Als bij de grote veehouders het hooi in de stolp werd gebracht stond de wagen in de dars en werd de hooiberg steeds hoger. Er stond dan één man in het ontvangersgat. Die moest het hooi dat hij ontving van de man op de hooiwagen naar de derde man omhoog steken die in de nok stond. De veehouders P.K.Bakker en C.Molenaar uit Oosterleek hadden het beter bekeken. Als de hooiwagen in de dars stond was er een grijper die in het hooi werd geplaatst. Aan de grijper was een touw gebonden die langs het dak naar beneden, via een gat in de muur naar buiten kwam en verbonden was met het tuig van een paard. Daar stond een man die een seintje kreeg en dan trok het paard elke keer een hap hooi naar boven.

De kermis van Oosterleek was één van de hoogtepunten in het jaar.
In juni vond dat feest plaats. Er bestond altijd een grot belangstelling voor de kermisexploitanten en de bezoekers.
Als ik de exploitanten op de rij af noem begint het bij de kastanjebomen voor de kerk. Daar stond op de rijweg de schiettent van Hendriks. Vervolgens links van de cafédeur de suikergoedkraam van Geert je de Wit. Rechts van de deur stond de palingkraam van Gerver. Vervolgens naast het rijpad van het café de Kop van Jut van de familie Hendriks. Dan de ijscoman, daarnaast iemand met een mand met klein kinderspeelgoed. Dan de koekhakkraam van Meppen, wie de meeste slagen nodig had om met een klein bijltje de koek over de hele lengte door te hakken, moest betalen. Vervolgens stond op het erf van P.K.Bakker de zweefmolen van Lamor met het prachtige draaiorgel ervoor.

Op de zaterdag voor de kermis stonden wij te wachten tot de zweefmolen was afgebouwd en mochten wij een gratis rit maken. Tenslotte de snelfotograaf Machilse. Deze maakte met zijn toestel op een driepoot een statiefoto van één of meerdere bezoekers. Het negatief ging in de waterbak en langzaam maar zeker zag je het beeld verschijnen.

In het café "De Nieuwe Aanleg" van Eilander speelde de dansmuziek onder leiding van de toen overal bekende pianist Scherpenhuizen en een drummer en violist.
Het biljart was naar de achterzijde van het café verhuisd, wat toen nog een schuur was.
In de danszaal was het vooral op zondag zo ontzettend vol van de dans en drinkliefhebbers dan men haast geen voet kon verzetten. Er waren toen nog geen bierkranen in het café. Het bier kwam vanaf de brouwerij in houten vaten bij de bierbotteler en deze hevelde het over in flessen. In de loop van de zondagmiddag kwam dan de bierbotteler Willem Smit uit Hoogkarspel met zijn vrachtauto de zware bierkisten bezorgen die veel groter waren dan de tegenwoordige. Ze waren door één persoon niet te tillen, maar zijn trouwe hulp G.Gerritse kwam altijd mee om deze kisten achterom naar binnen te dragen.

De kermis duurde 2 dagen. Op zondag en maandag. Op maandagmiddag waren er voor de schoolkinderen wedstrijden over diverse klassen verdeeld en de moeders stonden dan de kinderen aan te moedigen.
Deze wedstrijden vonden op de rijweg plaats. We hadden toen nog geen hinder van het verkeer.

Op een zekere dag ,vond er voor de kust van Oosterleek een grote ramp plaats die geen mensenlevens heeft gekost.
Een stoomsleepboot trok een enorm groot houtvlot over de zee en dat sloeg door de stevige wind uit elkaar. De vele balken spoelden aan bij de dijk. Waar nu de firma Huisman is gevestigd tot en met Tersluis werden de honderden balken uit de zee gevist. De sleepboot lag de volgende ochtend bij de dijk voor Oosterleek en wij gingen voor schooltijd natuurlijk een kijkje nemen.
 
De naam van de boot was Leendert Johannes. Men was met emmers bezig het water uit de machinekamer te scheppen. Af en toe kwam een vissersschuit een gevonden balk bij de dijk afleveren.
Het was voor diepliggende vrachtschepen bij een harde westelijke wind een moeilijke oversteek vanaf de vuurtoren van Marken naar het vuurtje van Oosterleek door de dwarse golfslag vanuit het Hoornse Hop.

In die periode voeren de rijnaken onafgebroken naar de aan te leggen Afsluitdijk en de Wieringermeerdijk, altijd getrokken door de stoomsleepboten. De rijnaken waren diep geladen met basaltkeien uit België. Twee maal is het gebeurd dat een rijnaak ten zuidoosten van Oosterleek ver in zee is gezonken. De opvarenden konden dan gered worden door de sleepboten.
Het is me weleens opgevallen, als ik op de dijk stond, dat er met een harde westenwind een diep geladen vrachtschip uit het westen kwam varen. Dan was deze vanaf de vuurtoren van Marken richting Etersheim gevaren om de golven te snijden en vanaf genoemde plaats voor de wind in de richting van het Lekervuurtje te varen, om zodoende hinder van de dwarsgolven te voorkomen en vanaf Oosterleek de luwte van de dijk weer opzocht, richting Enkhuizen.

Vooral bij zuid-oosten wind spoelden er veel schelpen aan bij het begin van het buitendijkse land ten noorden "van Oosterleek. Veel mensen hadden vroeger een schelpenpad, en ook in de kippenhokken werden schelpen gestrooid. Er was toen nog een levendige schelpenhandel.
Hans Albertsma was de schelpenvisser van Oosterleek en heeft ontelbare manden met schelpen naar boven op de dijk gesjouwd. Bij de ingang van het haventje bij de molentjes ontstond altijd een bank van schelpzand. De vissers gebr. Mantelen Jb Feller hebben die bank vaak vervloekt omdat zij met hun vissersschuit met moeite de haven in en uit konden varen. Dan moest er weer een baggermolen verschijnen om de ingang weer bevaarbaar te maken.
Toen na de afsluiting van de Zuiderzee de haven werd opgeheven ontstond er een prachtig mini-strand voor de kleine kinderen. Maar de haven moest later weer in ere hersteld worden en het was te verwachten dat de geschiedenis van de haveningang zich zou herhalen. En dat bleek ook wel en elk voorjaar moet de haveningang uitgebaggerd worden om de zeiljachten binnen te laten.

Op 20 augustus 1920, een vrijdag, brandde in Oosterleek de midden in het dorp gelegen boerderij van Dirk Haringhuizen tot de grond toe af. Oorzaak: hooibroei. De brandweer kon niets anders doen dan proberen uitbreiding te voorkomen. Dat lukte. Méér moeite had de brandweer met het nablussingswerk. De geweldige stuit hooi vlamde telkens weer op. Met de uiterste voorzichtigheid ging men te werk en eerst donderdag de 25ste kon de dorpsbrandweer inrukken.

Tijdens het blussingswerk zette Haringhuizen bussen met melk neer bij het dorpscafé 'De Nieuwe Aanleg', recht tegenover de afgebrande boerderij; zodat de brandweermannen hun dorst konden lessen. Het zou te veel zijn om van de ijverige brandweermannen te verlangen dat ze nooit eens het café binnengingen. De nablussing was een onverwacht 'snippie' voor herbergier Evert Kaan, die 'De Nieuwe Aanleg' kort tevoren had gekocht van Kees Molenaar. Molenaar zag er - letterlijk - geen brood meer in, nadat kort na de wapenstilstand van november 1918 de Belgische geïnterneerden waren gerepatrieerd. Die hadden zich in het café graag een biertje laten inschenken door een van de beide mollige, goedogende dochters van Molenaar.

Herbergier E. Kaan diende naderhand bij de Brandraad de rekening in voor de genoten consumpties van de Leker brandweerlieden. Daaruit bleek dat er heel wat dorst was gelest. Men had er overigens ook flink de brand in gestoken, getuige het aantal sigaren dat de blussers in rook deden opgaan. De Brandraad was een gemeentelijk orgaan en zo kwam de rekening op slot van zaken bij de gemeente terecht en kon de gemeenteraad van Wijdenes er zijn zegje over doen. Daarbij ontbrak het niet aan kritiek: vooral de geheelonthouders in de raad achtten het een kwalijke zaak dat de brandweerlieden het bier zo best vonden.
Kaan had voor de zes dagen brandblussen de volgende rekening ingediend bij de Brandraad:

9/20 Carles Dickens à fl. 4,50Fl. 40,50
1/20 Modjo à fl. 3,50  Fl.   3,50
1/100 Branie à f 7,20Fl.    7,20
2/100 Wonder à f 5,— Fl.  10,00
105 stuks ? à 6 ct.Fl.    6,30
37 stuks ? à 9 ct. Fl.   3,33
115 stuks Branie á 8 ct.   Fl.    9,20
321 man koffie, thee en broodsnijdenFl.  64,20
156 gelag á 20 ct. Fl.  31,20
142 gelag á 15 ct.  Fl.  21,30
81 gelag á 25 ct.  Fl.  20,25
426 kaartjes a 20 ct.Fl.  85,20
100 stuks lager bier en kogels (kogelflesjes)Fl.  20,00
30 stuks Pils en Munsch BieFl.    7,50
Betaald (aan) W. Mantel, P. Roos boter en kaasFl.   48,27
1 L. petroleum voor lampentullen Fl.   45,00

Totaal Fl. 378,40

Toen de Zuiderzee nog niet afgesloten was kwam er elk voorjaar enorm veel haring de zee binnen zwemmen om voor de voortplanting te zorgen. Het echtpaar De Vries en hun knecht Bertus kwamen dan in Oosterleek op de haringvangst. Zij woonden in Zurich, een dorpje gelegen aan de zeedijk in Friesland. De Vries bezat, in Oosterleek een houten woning aan het einde van de rij huizen die onder aan de dijk stonden.

Piet Kuiper uit het gezin van Jan Kuiper kwam dan ook als knecht in dienst en soms hielp Jacob Visser uit Marken ook wel eens. Er werd een steiger op de keien gebouwd. De haringfuiken, die veel groter waren dan de tegenwoordige paling- en baarsfuiken, werden een eindje uit de kust in de zee geplaatst. Er werd gevist met twee grote houten schuiten, waarbij een vaarboom werd gebruikt. Na gedane arbeid werden de schuiten bij gebrek aan een haven in de zee elk aan een paal gebonden en roeide men met een kleiner bootje naar de dijk en werd het op de keien gehesen.

Als het mooi en rustig weer was werd er zoveel haring gevangen dat degene die het niet gezien heeft dat zich niet kan voorstellen. Het was dan een druk verkeer van Volendammer Ford-vrachtwagens die de vis kwamen opkopen. De haring werd per tal verkocht. Een tal was 200 stuks. Een grote mand werd tot een bepaalde hoogte volgeschept en dat was dan zoveel tal. Door twee mannen werd de mand naar boven gedragen en los in de vrachtwagen gestort.

Op de zee voeren vele botters met sleepnetten. Als we tussen de botters er een ontdekten met de Nederlandse vlag in top, dan betekende dat dat het een opkoper was en konden de vissers bij genoemd schip de haring verkopen. Sommige inwoners van onze gemeente gingen ook wel met haring venten. De meeste inwoners aten in die periode wel gebakken haring en sommigen waren ook de haring aan het roken tot ze in een bokking veranderden.
Als de periode voorbij was gingen de fuiken weer in de woning van De Vries zo ging het elk jaar tot de Zuiderzee werd afgesloten.

Toen ik met mijn klas het lokaal van de schooljuffrouw ging verlaten kwamen we in het lokaal van de onderwijzer. Meester Steggerda was vertrokken en we kregen een nieuwe onderwijzer, M.v.d.Kuur.
Deze onderwijzer kon niet zingen, dus moest juffrouw Taanman ons dat leren. Het werd en grote puinhoop. Zij kon de orde niet handhaven en het zingen was spoedig afgelopen.
 
Het tegenovergestelde gebeurde als we catechisatie hadden. Mevrouw D.v.Vliet was godsdienstonderwijzeres en woonde in Hoorn.
Ze kwam elke dinsdagmorgen met de stoomtram naar de halte in Wijdenes en ging lopende naar de school aan de Kerkbuurt om les te geven. Daarna ging zij onder het middaguur lopend naar de school in Oosterleek. Het was altijd muisstil als zij an het vertellen was.
Alles wist zij uit het hoofd. Daarna ging ze weer lopend naar de halte aan de Lekerweg om met de stoomtram weer naar Hoorn te vertrekken. Wij hebben altijd veel respect voor haar gehad.
 
Als we tot de zesde en zevende klas bevorderd waren, mochten we met schoolreisje
samen met de twee hoogste klassen uit Wognum.
Onze onderwijzer was een kennis van meester Krabbendam uit Wognum. Beiden volgden een tuinbouwcursus in Hoorn om als bijverdienste een avondschool te houden voor eventuele schoolverlaters die niet naar de tuinbouwschool in Hoorn gingen.
 
We gingen met schoolreisje drie dagen naar Ede in Gelderland en namen daarvoor elke week een kwartje mee om te sparen voor de reis.
 
Wat was er verder te beleven in Oosterleek.
Tussen de woningen van J.Kooi en G. Schermer stond vroeger een grote kippenschuur van de fokker Jan Dekker. Deze fokker woonde in het huis waar J. Kooi nu woont. In het begin van de schuur stonden de broedmachines en we mochten na schooltijd weleens een kijkje nemen door het glas. Het was een mooi gezicht als je de kuikens zag die uit het ei waren gekropen.
 
We keken ook weleens bij de slager D. Wurkum, maar vonden het wel een luguber gezicht als hij bezig was. Soms was er een noodslachting als een dier plotseling gestorven was, en het vlees was goedgekeurd. Dan ging onze gemeentepolitie Zindel met de bel door het dorp omroepen dat er op een bepaald uur goedkoop vlees gekocht kon worden.
De woning met slagerij is later ook gesloopt.

We kwamen de meeste dagen P. Bakker tegen. In de volksmond was het Piet Adelaar en deze woonde met zijn gezin in het voorgedeelte van het dubbele woonhuis waar Jb Kuiper een hele periode heeft gewoond. Piet Adelaar was koster van de kerk en in de Sinterklaastijd ventte hij met speculaas, taaipoppen en pepernoten.
Hij had een wagentje met een onderstel van een ouderwetse kinderwagen, dus het liep bijzonder licht.
Zijn buurman Joh.Keulen woonde in het huis waar P. Schaap vele jaren heeft gewoond. Die had een paar koeien en ventte de melk in het dorp uit met een juk en twee emmers. Op elke emmer lag een houten beuntje, zodat er geen stof in kon waaien. -
 
Voorts werd er altijd gezwommen bij het begin van het buitendijkse land. Er waren nog geen badhokjes, maar wel een duikplank. Wim de Vries was de kampioen duiker. Met een aanloopje nam hij een zijwaartse sprong met een halve cirkel en dook in de zee. 

Historisch verhaal over de IJSBAAN in Oosterleek

Achter de percelen van Henk Alberstma en M.Y.Rossum ligt de Weedersloot. Bij strenge vorst had Oosterleek daar een prachtige ijsbaan met links en rechts verkeer en in het midden de palen voor de elektrische verlichting. In de middag en avond was het daar heel gezellig. Onze onderwijzer M.v.d.Kuur was een Fries van geboorte, dat betekende dus dat hij een schaatsliefhebber was.

Wij kregen dan ook vaak ijsvrij 's middags. De ijsclub had een actief bestuur dat de baan goed verzorgde. Andries Smit woonde met echtgenote onder aan de kluft, waar thans J. Heerooms woonachtig is. Andries was een prima penningmeester. Als je geen lid was van de ijsclub moest je eerst betalen, anders kwam je niet aan het rijden toe.

Hans Albertsma stond er met zijn koek en zopie tent. Er was veel ijspret, o.a. gekostumeerde wedstrijden. Ook werden door de jonge mannen hardrijwedstrijden gehouden. De prijzen bestonden dan uit bonen, erwten, spek, enz. De prijzen werden daarna verdeeld onder de armste inwoners van Oosterleek.

De Zuiderzee was niet snel toegevroren door het zoute water.
Maar als het ijs houdbaar was gingen wij daar ook wel rijden. Daar bestond de eb en vloed nog dus het water onder het ijs was altijd in beweging en je moest uitkijken omdat er soms kilometers lange scheuren waren van 30 à 40 cm breed, waar je overheen moest springen. Zulke sneeuwstormen als in de veertiger jaren hebben wij nooit meegemaakt. Maar als wij niet konden schaatsen en er lag sneeuw, namen wij wel de slee mee naar school om na schooltijd ons naar beneden te laten glijden bij de dijk.

Als de dooi inviel begon het ijs vaak te kruien.
Tussen de kluft en de vuurtoren welke wij het vuurtje noemden kwam het ijs een keer op de dijk geschoven. Bij het vuurtje lagen soms bergen ijs, maar niet tegen het hekwerk geschoven. Tegen de kracht van het kruiend ijs is niet veel bestand. Daarom heeft de voortoren van Marken bijzonder dikke muren omdat die veel belaagd wordt door het kruiend ijs

Men kan zich niet voorstellen hoe wij vroeger moesten leven zonder leidingwater.
Elk huis had vroeger een flinke regenwaterbak naast de woning. In de keuken was de waterpomp daarmee verbonden. Bij een droge zomer moesten wij dan heel zuinig met het water omgaan. De dakgoten waren niet altijd even schoon en velen hadden een filter. Halfweg de filter was een stenen plaat aangebracht met hele kleine gaatjes. Daarboven lag een laagje beenderkool en zo werden de ongerechtigheden opgevangen.
In de meeste koestallen was halfweg een waterpomp. Daar was in de grond een waterwel aangeboord, zodat het grondwater naar boven werd gepompt.
Dit bleef zo, tot de waterleiding werd aangelegd.
 
Elke dag liepen we naar school langs de sleuvengravers. Er werkten ook vier mannen uit Noord Brabant bij de aanleg van de leiding en ze woonden in het achterste gedeelte van het molenhuis en ze kookten zelf hun potje. In het voorste gedeelte woonde ik met mijn ouders en broers. Thans woont daar L. Groenhof. Als er weer een sleuf was gegraven, waren de Oosterlekers Jan Groot en Aart Schouten de buizenleggers. Aart Schouten woonde met zijn gezin in een woning die naast het huis van Meta Rijnhout en Jan Slachter stond. Deze kleine woning is later gesloopt. Jan Groot woonde met zijn gezin onder aan de dijk waar de familie Joh. Swier vele jaren heeft gewoond.

Één van de vier Brabanders was de loodgieter. Als de buizen waren gelegd, stopte hij vlas in de kraag van de buis en vervolgens brulde hij om lood, Jan Leyen uit het Zuideinde van Wijdenes, waar thans R. Krijgsman woont, was de loodsmelter. Hij moest de vuurketel warm houden om de staven lood te smelten. Na de oproep ging Jan met de lange ijzeren lepel met kokend lood naar de sleuf en reikte deze over aan de Brabander, die het vloeibare lood om de kraag goot. Nu was er in diezelfde periode Kermis en en bij café De Stofmolen van Huus Groot.

Tijdens de kermissen in onze gemeente waren er altijd 2 politiemensen die de orde moesten bewaren. Zij waren gewapend met een sabel op de heup en een gummistok. De Brabanders hadden een keer niet zo'n mooie ontmoeting gehad met een politie uit Westerblokker. Het toeval wilde dat deze politieman met onze plaatselijke politieman de orde moest bewaren op de kermis. De Brabanders begonnen de politiemannen te sarren en er ontstond zo'n vreselijke vechtpartij in het café, als er nog nooit eerder was voorgekomen. De gehele zaal begon te vechten en de politie uit Westerblokker vluchtte naar Zolder, van onze plaatselijke politie werd de sabel gebroken. Het resultaat was één grote ravage van kapotte bierglazen. Het werd later nog een rechtzaak en ik kan mij nog herinneren dat er boven het verslag in de krant stond: Het was de veldwachter die de klappen kreeg.

Om vele jaren lang (nu al meer dan 7) iedere maand een heel blad van de Dorpskrant vol te schrijven met dingen over-ons dorp valt niet altijd mee maar gelukkig zijn er altijd wel enkele Venessers die ook nog wel iets weten.
Vaak zijn het oude overleveringen die in hun familie zijn blijven hangen. Het- is soms echter zo onwaarschijnlijk dat ik het niet in de Dorpskrant durf te zetten. Toch is mij in al die jaren gebleken dat er toch vaak iets van waar is, of dat het geheel waar is.

Neem nu-eens die uitdrukking “  De Goudkust".
Toen ik nog in de bollen-handel en de export zat, ging ik een paar maal in de zomer voor controle die dorpen langs, waar kwekers bollen voor mij teelden, en een kweker in Obdam begroette mij die dag met "Zo, en hoe is het aan “de Goudkust?".
Die uitdrukking voor Wijdenes had ik nog nooit gehoord, maar die man had dat al van zijn grootvader gehoord.
In Wijdenes woonden ze aan de Goudkust. Wel hadden ze hier een scheldnaam, zoals dat voor de meeste Westfriese dorpen het geval was.
De Twiskers waren de Glad-oren, de Westwouders de Greppeltjes-piesers, de Leekers waren de Dijkschapen en wij waren de Takkendieven, en dit laatste zal wel verband houden met het feit dat er vroeger (al eeuwen lang) een ooievaarsnest op de kerk was en dat was gemaakt van takken die ze stalen uit de fruittuinen en vooral bessetakken.
In mijn schooljaren waren ze er ieder jaar en in school konden wij ze dan horen klepperen met hun snavels.
Een paar jaar geleden werd ik bij een oude vrouw geroepen en die vertelde mij dat er hier voor de kust nog een gezonken schip met goud lag, zij wist dit weer van haar grootvader. Een drie eeuwen geleden moest dat gebeurd zijn en hoewel zij uit een familie kwam die al eeuwen lang in Wijdenes woonde, geloofde ik er geen klap van, maar toen ik er thuis nog eens rustig over nadacht en ook de uitdrukking Goudkust weer in mijn gedachten kwam dacht ik, zou er dan toch iets van waar wezen.

Maar nu over de Ton van Leek.Een paar maal hadden oude Leekers,mij al eens verteld dat ze in Leek nooit echte armoede hadden gekend want als iemand geen geld had om brood te kopen of brandstof, dan kregen ze altijd geld uit de Ton.
Dit was geen vat, maar een som geld van f 100.000
Kort voor de oorlog kreeg iemand daar nog geld uit voor een kunstgebit. Het had niets uit te staan met het Armbestuur of de Diaconie, maar waar dat geld vandaan kwam wist niemand.
Bij mijn onderzoek ernaar bleek mij dat een Dekker toen alles in beheer had. In zijn kamer stond een brandkastje en er was ook een oud boekje bij. Verder was er een bestuur die de zake controleerde.
Tijdens de duitse bezetting is alles naar Wijdenes gegaan, en nu is het hele archief van Wijdenes naar Hoorn gegaan en ligt dat in het nieuwe stadhuis. Een poosje terug kwam P.Boon bij mij op bezoek en die had een zeer oude brief gevonden in dat Wijdenesser archief (uit 1678) en hierdoor komen me al een stuk verder met die overleveringen.
Hier is die brief(nog met de ganzeveer geschreven in de oud-hollandse letters).

Op huyden den 15 en maij anno 1678 hebben vroetschappen deser stede Wijdenes en Oosterleek alhier in de kerck vergadert geweest, alwaer deselve van burgemeesteren werde voorgedragen of de tonne gouts die tot het seegat is gelicht soude-werden opge- bracht om -alsdan yder meyster van sijn eygen schulden te sijn of niet en is bij meerderheydt van stemmen verstaen dat de gemelte 100.000— guldens soude werden afgedaen. Des ten oirconde is dezen bij mij secretaris der voorsz stede geteykent datum ut supra. J.Verdwaeld”.
 
Alles is mij nog niet duidelijk uit die brief, maar wel zien wij dat een drie eeuwen oude overlevering toch waar kan zijn en wat de Ton van Leek is, weten we nu ook en de naam "de Goudkust” voor ons dorp is wel op zijn plaats maar waarom hebben de Leekers alles zelf gehouden nog nooit heb ik gehoord dat een Wijdenesser geld uit de ton heeft gehad, Het moet naar, de geldswaarden van nu een 3 à 4000.000 zijn geweest en we waren toch één gemeente.
Of dat schip er nog ligt en of er nog meer geld in zit weten we ook niet.
Maar ik ben blij dat we nu weten wat de Ton van Leek is en de Goudkust.

Scroll naar boven